Draaiorgels

Bij het woord draaiorgels doemen meteen de beelden op van grote, kleurige instrumenten die spelen op straat en op de kermis.

Detailfoto orgelbeeld op straatorgel de Arabier
Detailfoto orgelbeeld op straatorgel de Arabier

Die beelden kloppen zeker, maar zeggen nog niets over de 16e-eeuwse, kleinere orgels die aan vorstenhoven en in salons werden gespeeld. Het basisprincipe van de orgels is hetzelfde: orgelpijpen die met behulp van een muziekprogramma op de juiste momenten van wind uit de blaasbalgen worden voorzien. Daarvoor is een draaibeweging nodig, die zowel de lucht pompt als het muziekprogramma in beweging zet. Deze draaibeweging kan met de hand, maar ook met behulp van gewichten, veren of elektriciteit tot stand worden gebracht.

Salonorgel De Lady
De Lady - ca. 1814

In de 15e, 16e en 17e eeuw waren automatische draaiorgels zeldzaam en kostbaar. Dit zorgde ervoor dat ze alleen maar bereikbaar waren voor vorsten en andere hoogwaardigheidsbekleders. In de 18e en vooral 19e eeuw waren deze instrumenten ook te vinden in de salons van de adel en rijkere burgerij. Vaak gaat het hier om orgelwerken in combinatie met een uurwerk, dus een speelklok met orgelpijpen.

Het salonorgel

Het oudste salonorgel van Museum Speelklok, bedoeld voor in huis, is een met de hand te draaien saloncilinderorgel uit ca. 1760. Deze is gemaakt door de beroemde Londense orgel- en klokkenmaker George Pyke. Het instrument is een schenking van Arthur W.J.G. Ord-Hume, museumvriend en auteur van een aantal boeken over automatische muziekinstrumenten. Het kleinste, meest eenvoudige huiskamerdraaiorgeltje is de zogenaamde ‘serinette’ of kanarieorgel (het Franse woord ‘serin’ betekent kanarie). Dit instrumentje, ter grootte van een sigarenkist, werd eind 18e, begin 19e eeuw geproduceerd en werd gebruikt om gekooide zangvogeltjes melodietjes te leren.

De Douairière
De Douairière - ca. 1826

Museum Speelklok heeft ook grotere salonorgels van bouwers als de Davrainville (Parijs) en Diederich Nicolaus Winkel (Amsterdam). Van deze laatste zijn er in de collectie prachtige orgels die, naar de schenksters, de bijnamen Lady, Douairière en Freule hebben gekregen. Ook in Engeland werden veel automatische salonorgels gebouwd, die vaak ook als kerkdraaiorgels functioneerden: er werd een repertoire van zowel psalmen als wereldlijke muziek bij geleverd.

Straatorgels

Cilinderorgels waren er ook in groter formaat en werden dan op wagens rondgereden. Een voorbeeld is de Haagsman, gemaakt door de Gebrüder Bruder uit Waldkirch (ca. 1885). Dit is het laatste cilinderorgel dat in Nederland (tot 1957!) door de exploitant Haagsman beroepsmatig op straat werd gebracht.

Straatorgel Gasparini
Gasparini - ca. 1910

Revolutie in draaiorgelwereld

In 1892 kreeg Anselmo Gavioli het patent op het draaiorgel met boeksysteem. Dit systeem bestond al langer: de textielindustrie gebruikte deze zigzag gevouwen, geperforeerde kartonnen stroken in de 18e eeuw. Gavioli introduceerde het orgelboek ter vervanging van de kostbare en zware cilinders en zorgde daarmee voor een revolutie in de draaiorgelwereld. De 52-toets Gasparini (Foucher-Gasparini, Parijs, ca. 1910) is een van de vroege boekorgels in de museumcollectie. Het instrument werd destijds aangeprezen als het ‘Gasparini Orgue-Orchestre’, dat een 20-koppig orkest overbodig maakte. De Gasparini was een van de eerste boekorgels die de Amsterdamse draaiorgelverhuurder Leon Warnies importeerde. Leon Warnies was in 1875 met zijn verhuurbedrijf begonnen en stond daarmee aan de basis van de Nederlandse draaiorgelcultuur, die in de periode 1920-1940 zijn hoogtepunt beleefde.

Dubbele Ruth
Dubbele Ruth - ca. 1922

Kermisorgels

Ook op de kermis werden draaiorgels gespeeld, eerst cilinderorgels en later boekenorgels. Een voorbeeld van deze laatste soort van kermisorgels is de Dubbele Ruth (A. Ruth & Sohn, Waldkrich, 1922). Dit orgel dankt zijn naam aan het feit dat de grootte van de kast moest worden verdubbeld toen het instrument tot de huidige omvang werd uitgebreid. Dat was nodig omdat het uitgangspunt was dat de veeleisende muziek van Richard Wagner optimaal op dit instrument moest kunnen worden gespeeld! De Dubbele Ruth speelde vanaf 1923 bij kermisexploitant Jean Benner en later in de kermisattracties van de gebroeders Hommerson.

Huyskens dansorgel - ca. 1923

Dansorgels

In België waren dansorgels voornamelijk erg populair. Deze vaak reusachtige orgels met hun koepels en zuilen waren vaak bombastische verschijningen. Ze waren het middelpunt van grote danspaleizen, waar het publiek tegen betaling een wals, foxtrot of tango kon aanvragen. Het ging in deze uitgaansgelegenheden niet zozeer om het volume, maar om het ritme. Museum Speelklok bezit verschillende dansorgels, waaronder het Huyskens-dansorgel. Het is het eerste orgel dat de uit Duitsland afkomstige Carl Frei in Nederland (Breda, 1923) bouwde. Het was bestemd voor de danszaal van de familie Huyskens en speelde daar tot het in de jaren 60 in verval raakte.

Sommige orgels hebben in de loop der jaren meerdere functies gehad. Kermisorgel De Schuyt is in 1914 gebouwd als 86-toets dansorgel door de firma Mortier. In 1929 werd het door Carl Frei in Breda verbouwd tot een 105-toets kermisorgel voor de Wembley-attractie van de gebroeders Hommerson. Het kreeg toen ook een ander front. Inmiddels heeft De Schuyt (genoemd naar dhr. Schuyt, die het museum financieel ondersteunde bij de aankoop) alweer het vierde front.

Kermisorgel De Schuyt
De Schuyt - ca. 1929

De klanken van een draaiorgel

Draaiorgels hebben bijna altijd meerdere registers: een reeks orgelpijpen met dezelfde klankkleur. Deze registers kunnen samen of afzonderlijk van elkaar worden gespeeld. Op die manier krijgt de klank van het orgel meer diepgang. Er zijn bijvoorbeeld registers die bestaande instrumenten nabootsen, zoals de viool. In de meeste gevallen staat de registratie bij vroege salonorgels op de cilinder en bij de latere straat-, dans- en kermisorgels op het orgelboek of midi. Orgels die met midi werken, krijgen van een computerprogramma te horen wat ze moeten spelen. Kermisorgel De Schuyt heeft onder andere de registers viool, cello, bariton, trompet en fluit. Naast deze registers, is er op de grotere orgels ook vaak slagwerk aanwezig. Voor De Schuyt zijn dat de grote en kleine trom, bekken, woodblock en triangel.

Na de Tweede Wereldoorlog veroverde de grammofoon ook de uitgaansgelegenheden en kwam er een einde aan de grote populariteit van dansorgels.